In de verleden tijd kent elk werkwoord slechts twee vormen:
In de verleden tijd wordt vaak onderscheid gemaakt tussen zwakke en sterke werkwoorden.
Bij zwakke werkwoorden is de verleden tijd meestal opgebouwd uit de ik-vorm met 'te(n)' of 'de(n)' erachter. Wanneer 'te' en wanneer 'de'? Dat kun je onthouden met de regel van 't kofschip. Die regel kijkt naar de letter die in het hele werkwoord voorafgaat aan 'en'. Meestal is dat ook de laatste letter van de ik-vorm (tegenwoordige tijd), maar let op bij werkwoorden op 'ven' en 'zen'.
De ik-vorm + te(n)
als het werkwoord eindigt op 'ten', 'ken', 'fen', 'sen', 'chen', 'pen' of 'xen':
Je ziet bij stoten: als de ik-vorm al op een t eindigt, komt er een extra t bij in de verleden tijd.
De ik-vorm + de(n)
bij de overige werkwoorden:
Je ziet bij branden: als de ik-vorm al op een d eindigt, komt er een extra d bij in de verleden tijd.
Je ziet bij schaven: ook al eindigt de ik-vorm op een f, de verleden tijd wordt toch met een d geschreven.
Je ziet bij reizen: ook al eindigt de ik-vorm op een s, de verleden tijd wordt toch met een d geschreven.
Net als de verleden tijd van branden krijgt ook de verleden tijd van aanranden een dubbele d. Hieronder zie je dat AD.nl dat niet helemaal begrepen heeft.
(met dank aan Kim Jans)
(Dit is dus fout.)
Soms mag het allebei: d of t.
Een speciaal geval is 'nieste' en 'niesde'. Beide vormen zijn goed, omdat het hele werkwoord zowel niesen als niezen kan zijn:
Bij sterke werkwoorden verandert de klinker in het woord en eindigt het voltooid deelwoord vaak op 'en'. Een paar voorbeelden:
Er zijn werkwoorden die niet de regelmaat van zwakke werkwoorden hebben, maar toch volgens bovenstaande beschrijving ook geen sterke werkwoorden zijn, omdat het voltooid deelwoord niet eindigt op 'en':
De ANS (Algemene Nederlandse Spraakkunst) noemt dit half-onregelmatige werkwoorden. Bij Beter Spellen willen we het niet ingewikkelder maken dan nodig is. Wij maken onderscheid tussen zwakke en sterke werkwoorden.
Meer sterke werkwoorden op de pagina sterke werkwoorden.
Voor de spelling is het belangrijk om te weten dat ook deze werkwoorden in de verleden tijd slechts één vorm hebben voor enkelvoud en één voor meervoud. Het is 'hij vond' (en niet 'hij vondt). Hierop is één uitzondering, maar die is al behoorlijk aan het uitsterven: de gij-vorm heeft wel een toegevoegde t. Bijvoorbeeld: gij vondt, gij hadt.
Vaktermen Hoewel deze website alles graag uitlegt met zo weinig mogelijk vaktermen, noemen we voor de fijnproevers soms even een begrip van de schoolmethode.
STAM De ik-vorm van een werkwoord. Met ik-vorm wordt altijd bedoeld: de ik-vorm van de tegenwoordige tijd. Bijvoorbeeld: ontmoet. In de verleden tijd geldt: ik-vorm + te, dus ontmoet + te.
Veel taalmethodes zeggen dat de stam het werkwoord min "-en" is. Dat is niet altijd hetzelfde als de ik-vorm (hoeven: stam = hoev, ik-vorm = hoef; grazen: stam = graz, ik-vorm = graas). Andere bronnen beweren dat stam en ik-vorm hetzelfde zijn. Bovenstaand meningsverschil is extra reden om de term ik-vorm te gebruiken bij Beter Spellen.
ONVOLTOOID VERLEDEN TIJD (o.v.t.) Verleden tijd zonder voltooid deelwoord. Bijvoorbeeld: ik pakte.
VOLTOOID VERLEDEN TIJD (v.v.t.) Verleden tijd met een voltooid deelwoord. Bijvoorbeeld: ik had gepakt.
|