Wat is het verschil tussen 'liggen' en 'leggen'?
De werkwoorden 'liggen' en 'leggen' worden nogal eens met elkaar verward. Hier zijn een paar voorbeelden om het verschil duidelijk te maken.
'Liggen' is een sterk werkwoord:
ik lig, hij ligt, wij liggen, ik lag, wij lagen, ik heb gelegen
'Leggen' is een zwak werkwoord:
ik leg, hij legt, wij leggen, ik legde, wij legden, ik heb gelegd.
Onthoud: liggen is stilstand, leggen is beweging.
Bij 'leggen' gebeurt iets. Meestal heeft 'leggen' ook een lijdend voorwerp, iets wat gelegd wordt: het boek, het geld, een ei, de sieraden.
Een speciaal geval is de kip. Als een kip eieren legt, wordt 'eieren' vaak weggelaten in de zin: