MOB-versie | Naar grote versie



wat, dat, wie, die

Deze pagina gaat over de woorden 'wat', 'dat', 'wie' en 'die'. Deze woorden worden vaak verward.

 

Die en dat

De volgende zinnen bestaan steeds uit twee delen. Het tweede deel begint met een woord dat verwijst naar een concreet woord uit het eerste deel:

  • Hier staat het huis dat ik wil kopen.
  • Ik koop de krentenbol die er smakelijk uitziet.
  • Anja is een meisje dat leuk kan dansen. (het meisje, dus dat)
  • Ik zit in een bus die erg slingert. (de bus, dus die)
  • Er staan hier huizen die bijna instorten. (de huizen, dus die)

Soms kun je aan 'die' of 'dat' zien, welk woord uit het andere deel van de zin bedoeld wordt:

  • Er zit een gat in mijn broek die ik al jaren heb. (de broek, dus die)
  • Er zit een gat in mijn broek dat groter wordt. (het gat wordt groter, dus dat)
  • We digitaliseren voor jouw gemak en dat van je klanten. (het gemak, dus dat)

 

Wat of dat

Je gebruikt meestal 'wat' als het woord volgt op een onbepaald woord (iets, niets, het enige, datgene) of een bijvoeglijk naamwoord dat zelfstandig wordt gebruikt (het mooie, het leukste, het bijzondere) of als het woord verwijst naar een rangtelwoord (het eerste). Je kunt hier ook 'dat' gebruiken.

Een paar voorbeelden:

  • Liegen is iets wat/dat ik nooit zal doen.
  • Er is niets wat/dat mij stoort.
  • Het enige wat/dat ik wil zeggen is: stop ermee.
  • Let vooral op datgene wat/dat je vorige keer verkeerd deed.
  • Denk aan het mooie wat/dat Rome te bieden heeft.
  • Dat is het laatste wat/dat ik zou willen.
  • Fietsen is het leukste wat/dat ik kan bedenken.

Zie ook de uitleg die Onze Taal hiervoor geeft.

 

Als het woord verwijst naar een hele zin of gebeurtenis, gebruik je 'wat'. Als je in plaats daarvan 'dat' gebruikt, krijgt de zin een andere betekenis. Kijk maar eens naar deze voorbeelden:

  • We hebben een zusje gekregen, wat we allemaal heel leuk vinden.
    (we vinden het leuk dat we een zusje hebben gekregen)
  • We hebben een zusje gekregen, dat we allemaal heel leuk vinden.
    (we vinden het zusje leuk)

Onderstaande zinnen verschillen ook in betekenis. Het verschil tussen 'wat' en 'dat' zorgt voor de nuancering.

  • Dit potlood is het enige wat ik uit mijn schooltijd heb bewaard.
    (Verder heb ik helemaal niets meer.)
  • Dit potlood is het enige dat ik uit mijn schooltijd heb bewaard.
    (Verder heb ik geen andere potloden meer, alsof er 'het enige potlood' staat.)

 

Die, deze, dat, dit

De woorden 'die' en 'dat' kunnen ook op een andere manier gebruikt worden, als aanwijzende voornaamwoorden. Meestal gebruik je 'die' en 'dat' als je iets aanwijst wat verder weg is (die hond daar, dat huis daar).

  • Die hond blaft hard. (die hond daar)
  • Dat huis is duur. (dat huis daar)

Als je iets aanwijst waar je dichtbij bent, gebruik je vaak 'deze' (voor de-woorden) en 'dit' (voor het-woorden). 

  • Deze hond blaft hard. (deze hond hier)
  • Dit huis is duur. (dit huis hier)

 

De woorden 'die', 'deze', 'dat' en 'dit' kunnen ook zelfstandig gebruikt worden, bijvoorbeeld als je er iets uit de vorige zin mee bedoelt. 'Deze' en 'die' betekenen ongeveer hetzelfde, evenals 'dat' en 'dit':

  • De buren hebben een hond. Die (of deze) blaft hard.
  • Er zit een hond naast mijn stoel. Deze (of die) kan hard blaffen.
  • Mijn oom heeft een nieuw huis. Dat (of dit) is duur.
  • Welkom in mijn nieuwe huis. Dit (of dat) is erg duur.

 

Wie

Je kunt 'die' soms ook vervangen door 'wie'. Dat geldt alleen als het woord verwijst naar een persoon, en als het woord meewerkend voorwerp is. In zulke gevallen is 'wie' iets netter, maar het is niet verplicht. Deze twee zinnen kunnen dus allebei:

  • De serveerster die we een fooi geven, is erg vriendelijk.
  • De serveerster wie we een fooi geven, is erg vriendelijk.

Als er een voorzetsel bij komt, is alleen wie nog goed:

  • De serveerster aan wie we een fooi geven, is erg vriendelijk. 

 


 

Vaktermen

Hoewel deze website alles graag uitlegt met zo weinig mogelijk vaktermen, noemen we voor de fijnproevers soms even een begrip van de schoolmethode.

 

BETREKKELIJK VOORNAAMWOORD = een woord dat verwijst naar een ander woord in de zin. Als het verwijst naar een concreet woord, gebruik je die of dat. Zie de voorbeelden op deze pagina. Als het verwijst naar iets onbepaalds (bijvoorbeeld 'iets' of 'alles'), gebruik je wat of dat.

 

GESLACHT

Een zelfstandig naamwoord kan mannelijk, vrouwelijk of onzijdig zijn. Het geslacht wordt in woordenboeken aangegeven met de letters m, v en o. In het Nederlands zie je meestal geen verschil tussen vrouwelijke en mannelijke woorden. Ze krijgen allebei het lidwoord de (de man [m], de vrouw [v], de zin [m], de ervaring [v]). Onzijdige woorden krijgen het lidwoord het (het huis [o]).

 

Het verschil tussen de-woorden en het-woorden zie je terug bij het betrekkelijk voornaamwoord als het enkelvoud is (de man die..., het huis dat...), ook als de en het zijn vervangen door een: (een man die..., een huis dat...).

 

Je merkt ook verschil tussen de-woorden en het-woorden als je een bijvoeglijk naamwoord gebruikt (een grote man, een groot huis) of een onbepaald voornaamwoord (elke man, elk huis). Vooral voor mensen die zijn opgegroeid met een andere taal, is dit een lastig onderdeel van het Nederlands.

 

Het is belangrijk dat je bij elke verwijzing rekening houdt met het geslacht van het woord waarnaar je verwijst. Ook in gevallen als deze:

  • Hier staat een klein schooltje. Dit moet nodig opgeknapt worden. (want: het schooltje)
  • Hier staat een oude school. Deze moet nodig opgeknapt worden. (want: de school)
  • Dit gebeurt zelden in een bedrijf als het onze. (want: het bedrijf)
  • Dit gebeurt zelden in een fabriek als de onze. (want: de fabriek)

 






Help | Contact  |  Instellingen  |  


Beter Spellen Beter Rekenen NU Beter Engels NU Beter Duits NU Beter Frans NU Beter Spaans Beter Bijbel Beter Afrikaans Plus-Taaltest



Martin van Toll Producties
in samenwerking met