Deze pagina gaat over de woorden 'wat', 'dat', 'wie' en 'die'. Deze woorden worden vaak verward.
Die en dat
De volgende zinnen bestaan steeds uit twee delen. Het tweede deel begint met een woord dat verwijst naar een concreet woord uit het eerste deel:
Soms kun je aan 'die' of 'dat' zien, welk woord uit het andere deel van de zin bedoeld wordt:
Wat of dat
Je gebruikt meestal 'wat' als het woord volgt op een onbepaald woord (iets, niets, het enige, datgene) of een bijvoeglijk naamwoord dat zelfstandig wordt gebruikt (het mooie, het leukste, het bijzondere) of als het woord verwijst naar een rangtelwoord (het eerste). Je kunt hier ook 'dat' gebruiken.
Een paar voorbeelden:
Zie ook de uitleg die Onze Taal hiervoor geeft.
Als het woord verwijst naar een hele zin of gebeurtenis, gebruik je 'wat'. Als je in plaats daarvan 'dat' gebruikt, krijgt de zin een andere betekenis. Kijk maar eens naar deze voorbeelden:
Onderstaande zinnen verschillen ook in betekenis. Het verschil tussen 'wat' en 'dat' zorgt voor de nuancering.
Die, deze, dat, dit
De woorden 'die' en 'dat' kunnen ook op een andere manier gebruikt worden, als aanwijzende voornaamwoorden. Meestal gebruik je 'die' en 'dat' als je iets aanwijst wat verder weg is (die hond daar, dat huis daar).
Als je iets aanwijst waar je dichtbij bent, gebruik je vaak 'deze' (voor de-woorden) en 'dit' (voor het-woorden).
De woorden 'die', 'deze', 'dat' en 'dit' kunnen ook zelfstandig gebruikt worden, bijvoorbeeld als je er iets uit de vorige zin mee bedoelt. 'Deze' en 'die' betekenen ongeveer hetzelfde, evenals 'dat' en 'dit':
Wie
Je kunt 'die' soms ook vervangen door 'wie'. Dat geldt alleen als het woord verwijst naar een persoon, en als het woord meewerkend voorwerp is. In zulke gevallen is 'wie' iets netter, maar het is niet verplicht. Deze twee zinnen kunnen dus allebei:
Als er een voorzetsel bij komt, is alleen wie nog goed:
Vaktermen Hoewel deze website alles graag uitlegt met zo weinig mogelijk vaktermen, noemen we voor de fijnproevers soms even een begrip van de schoolmethode.
BETREKKELIJK VOORNAAMWOORD = een woord dat verwijst naar een ander woord in de zin. Als het verwijst naar een concreet woord, gebruik je die of dat. Zie de voorbeelden op deze pagina. Als het verwijst naar iets onbepaalds (bijvoorbeeld 'iets' of 'alles'), gebruik je wat of dat.
GESLACHT Een zelfstandig naamwoord kan mannelijk, vrouwelijk of onzijdig zijn. Het geslacht wordt in woordenboeken aangegeven met de letters m, v en o. In het Nederlands zie je meestal geen verschil tussen vrouwelijke en mannelijke woorden. Ze krijgen allebei het lidwoord de (de man [m], de vrouw [v], de zin [m], de ervaring [v]). Onzijdige woorden krijgen het lidwoord het (het huis [o]).
Het verschil tussen de-woorden en het-woorden zie je terug bij het betrekkelijk voornaamwoord als het enkelvoud is (de man die..., het huis dat...), ook als de en het zijn vervangen door een: (een man die..., een huis dat...).
Je merkt ook verschil tussen de-woorden en het-woorden als je een bijvoeglijk naamwoord gebruikt (een grote man, een groot huis) of een onbepaald voornaamwoord (elke man, elk huis). Vooral voor mensen die zijn opgegroeid met een andere taal, is dit een lastig onderdeel van het Nederlands.
Het is belangrijk dat je bij elke verwijzing rekening houdt met het geslacht van het woord waarnaar je verwijst. Ook in gevallen als deze:
|