|
|
82224 actieve gebruikers Inloggen bestaande gebruiker Aanmelden nieuwe gebruiker Naar mobiele versie |
|||
Deze pagina van de website gaat over de combinaties van twee woorden waarvan het tweede woord een voorzetsel is. Het hangt van de zin af, of je deze woorden aaneenschrijft of los.
Een paar voorbeelden om het duidelijk te maken:
De voorbeelden laten het al zien: als het voorzetsel (het tweede deel van de eventuele combinatie) hoort bij het voorwerp of de persoon die daar direct na genoemd wordt, schrijf je de woorden niet aan elkaar.
Bovenaan, onderaan
Sinds 2015 (nieuwe Woordenlijst Nederlandse Taal) zijn de samengestelde woorden 'bovenaan' en 'onderaan' niet alleen bijwoorden, maar ook voorzetsels.
Als je het woorddeel 'boven', 'onder', 'voor' of 'achter' niet kunt weglaten uit de zin zonder dat er onzin ontstaat, schrijf je de woorddelen aan elkaar.
Vaktermen Hoewel deze website alles graag uitlegt met zo weinig mogelijk vaktermen, noemen we voor de fijnproevers soms even een begrip van de schoolmethode.
VOORZETSEL = een woord dat bepaalde betrekkingen aangeeft tussen twee zelfstandige naamwoorden in eenzelfde zin of tussen een werkwoord en een zelfstandig naamwoord: o.a. betrekkingen van plaats (achter, boven) en tijd (na, tijdens). In principe staat na een voorzetsel altijd een zelfstandig naamwoord.
BIJWOORD = een woord dat een bijvoeglijk naamwoord, een werkwoord, een telwoord of een ander bijwoord nader bepaalt. Bijvoorbeeld: heel lekkere snoepjes, hij fietst snel, daar is het.
De woorden die hierboven op deze pagina worden behandeld zijn voorzetsels of bijwoorden.
|
© 2010 - Beter Spellen is een initiatief van |